Stedenbouwkundige vergunning

De nieuwe term voor ’bouwvergunning’. De werken en handelingen die onderworpen zijn aan een stedenbouwkundige vergunning worden bepaald in het decreet van 18 mei 1999, art. 99, i.v.m. de organisatie van de ruimtelijke ordening. Het betreft, grof geschetst het bouwen, verbouwen, herbouwen, afbreken van constructies, onderhouds- en instandhoudingswerken die de stabiliteit van de constructie aangaan, het reliëf aanmerkelijk wijzigen, ontbossen of vellen van bomen, het aantal woongelegenheden wijzigen, het hoofdgebruik van een gebouw wijzigen, het stallen van voertuigen,... Een aantal werken die onder voorgaande categorieën vallen, werden dan weer bij besluit van de Vlaamse Regering vrijgesteld van vergunning.

Bodemonderzoek

Met het oog op de correcte bepaling van het funderingssysteem, is het nodig de grondmechanische eigenschappen, en dus het draagvermogen en de vervormingen van de funderingsgrond onder de funderingslasten te kennen. De opdrachtgever laat daarom vooraf een grondonderzoek doen.

De sonderingen worden uitgevoerd met een mechanische conus M1 volgens de voorschriften van het ISSMFE (International Reference Test Procedure for Cone Penetration Test - CPT 1989). Per terrein worden er tenminste twee proeven uitgevoerd met een drukkracht van 100 kN. Bij verschillen tussen deze proeven wordt een derde proef uitgevoerd. De metingen worden uitgevoerd om de 0,20 m. Indien men met een capaciteit van 100 kN geen 6m diepte bereikt onder het voorzien aanzetniveau, zal overgegaan worden tot een drukcapaciteit van 200 kN. Indien 200 kN proeven moeten verricht worden zal, indien nodig om een grotere diepte te bereiken, minstens één proef uitgevoerd worden met ontklever. De ligging van de onderzoekspunten en hun hoogtepeil worden ingemeten en aangeduid op een situatieplan. Na het uittrekken van de sondeerbuizen, wordt - ter informatie - in het sondeergat de stand van het grondwaterpeil opgemeten. Het sondeerverslag omvat een beschrijving van de vermoedelijke grondopbouw, de berekening van het draagvermogen, de nodige zettingsberekeningen en een verantwoord advies voor de toe te passen funderingstechnieken. Verder worden de tabellen met de meetwaarden, de berekening van de toelaatbare funderingsdrukken, de diagrammen en de stand van het grondwaterpeil aan het rapport toegevoegd.

Veiligheidscoördinator

Zoals bedoeld bij KB van 25 januari 2001 betreffende tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, stelt de opdrachtgever, van bij de ontwerpfase, een veiligheidscoördinator aan.

De opdracht van de veiligheidscoördinator omvat alle taken bepaald bij art. 18 en art. 22 van de wet van 4 augustus 1996 in verband met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (B.S. van 18 september 1996) en wordt aangevuld met de taken zoals bepaald bij art. 11 en art. 22 van het KB van 25 januari 2001.

Veiligheidscoördinator

Het KB van 25 januari 2001 betreffende de Tijdelijke of Mobiele Bouwplaatsen - dat de verplichtingen in verband met de veiligheid en gezondheid op de bouwplaatsen bepaalt - verplicht een veiligheidscoördinator voor alle bouwwerken (ook herstellingen en verbouwingen) waar ten minste twee aannemers werken. Er zijn twee functies coördinator voorzien: een coördinator-ontwerp en een coördinator-verwezenlijking, die evenwel door dezelfde persoon uitgeoefend kunnen worden. De coördinator ziet erop toe dat de verschillende aannemers zich aan de veiligheidsmaatregelen houden, stelt een veiligheids- en gezondheidsplan en een postinterventiedossier op. Het KB van 19 januari 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 versoepelt de wetgeving over de veiligheidscoördinator voor bouwwerven kleiner dan 500 m²: het zal in de toekomst gemakkelijker zijn voor aannemers en architecten om de functie van coördinator uit te oefenen. Daarnaast verbetert het de regelgeving in de praktijk.

Veiligheids- en gezondheidsplan

Eén van de coördinatie-instrumenten die het KB Tijdelijke of mobiele bouwplaatsen aanreikt: het veiligheids- en gezondheidsplan is het document of het geheel van documenten dat de risicoanalyse en de vast te stellen preventiemaatregelen bevat ter voorkoming van de risico’s waaraan de werknemers kunnen blootgesteld worden.

Postinterventiedossier

Het postinterventiedossier (PID) is een document dat nuttige technische elementen over een bouwwerk bevat waarmee bij eventuele latere werkzaamheden moet worden rekening gehouden en dat aangepast is aan de kenmerken van het bouwwerk. Dit dossier wordt opgesteld en aangevuld door de veiligheidscoördinatoren tijdens het ontwerp van het project en de uitvoering van het bouwwerk. Indien het gaat om bouwplaatsen van gelijk of groter dan 500 m², zonder verhoogd risico of met een werkvolume van minder dan 500 mandagen, en indien het gaat om een bouwplaats van minder dan 500 m² volstaat een vereenvoudigde versie van het postinterventiedossier. Aan het eind van de werken bezorgt de opdrachtgever of de architect die de coördinatoren heeft aangesteld de bouwheer het dossier in ruil voor een ontvangstbewijs. Het PID dient voorgelegd aan de aannemer die eventueel later werken zal uitvoeren aan het gebouw. Als het gebouw later wordt verkocht, dient het PID aan de nieuwe eigenaar te worden bezorgd.

Energieprestatie-
verslaggever

In uitvoering van een Europese richtlijn betreffende de energieprestatieregelgeving, die bepaalde eisen stelt aan nieuwe gebouwen met betrekking tot EnergiePrestatie & Binnenklimaat (de zogenaamde EPB-eisen), stelt de opdrachtgever, als houder van de stedenbouwkundige vergunning en dus als aangifteplichtige met betrekking tot deze materie, de architect aan die waakt over het ontwerp en de controle op de uitvoering, alsook een energieprestatieverslaggever die tijdens het bouwproces de nodige gegevens verzamelt opdat een correcte EPB-aangifte kan ingediend worden maximum 6 maanden na ingebruikname van de nieuwe woning. Op dat moment wordt ook het energieprestatie-certificaat afgeleverd als bewijs van de conformiteit met de energieprestatieregelgeving.

EPB

EPB is de afkorting van Energieprestatie en Binnenklimaat. In uitvoering van een Europese richtlijn werd vanaf 1 januari 2006 in het Vlaamse Gewest de vroegere isolatiereglementering voor gebouwen vervangen door de zogenaamde energieprestatieregelgeving. Concreet betekent dit dat alle woningen waarvoor vanaf 1 januari 2006 een aanvraag om te bouwen of verbouwen wordt ingediend, aan bepaalde eisen zullen moeten voldoen met betrekking tot energieprestatie en binnenklimaat (EPB-eisen). De energieprestatie van een gebouw drukt uit hoe een gebouw presteert op vlak van energieverbruik, dat afhangt van verschillende factoren zoals de geleidingsverliezen (afhankelijk van de thermische isolatie), de ventilatieverliezen, het rendement van de verwarmingsinstallatie en de warmwaterproductie, enz. Bij het berekenen van de energieprestatie van een gebouw wordt het totale energieverbruik van het gebouw en de vaste installaties omgerekend naar het primaire energieverbruik, rekening houdend met de gebruikte energiedragers (stookolie, aardgas, elektriciteit) van het gebouw. In vergelijking met een referentiewaarde van primair energieverbruik levert dit het E-peil van het gebouw op. Door maximumeisen te stellen aan het E-peil wordt het energieverbruik van het gebouw beperkt. Het Energieprestatiebesluit legt 3 soorten eisen op: 1. strengere thermische isolatie-eisen (maximaal K45 en maximale U-waarden), 2. energieprestatie-eis (maximaal E100), en 3. binnenklimaateisen onder de vorm van minimale ventilatievoorzieningen en het beperken van het risico op oververhitting ’s zomers in woongebouwen, dit om in de gebouwen steeds een goede binnenluchtkwaliteit te waarborgen.

EPB-verslaggever

De EPB-regelgeving (zie hierboven) komt ter sprake op enkele beslissende momenten in het bouwproces.

De ontwerpfase. De architect houdt in deze fase rekening met de opgelegde eisen inzake isolatie, energieprestatie en ventilatie. Er wordt besproken welke combinatie van maatregelen en materialen het best gebruikt worden.

De startfase. Bij het indienen van een stedenbouwkundige vergunning moet aangeduid worden of de EPB-regelgeving van toepassing zal zijn of niet. Dat gebeurt in een extra veld in het aanvraagformulier voor een stedenbouwkundige vergunning. Het formulier bevat een verklaring van de architect dat het bouwproject volledig werd doorgerekend om de naleving van de EPB-eisen na te gaan en dat de opdrachtgever werd geïnformeerd. De opdrachtgever – de houder van de stedenbouwkundige vergunning – wordt de aangifteplichtige voor de EPB-regelgeving. Ten laatste één week voor de aanvang van de bouwwerken duidt deze een EPB-verslaggever aan die een (electronische) ‘startverklaring’ indient bij de energieprestatiedatabank van het Vlaams Energie Agentschap (VEA). De startverklaring bevat de resultaten die op het vlak van de EPB-eisen worden nagestreefd. De startverklaring brengt het VEA op de hoogte van de startdatum van het werk, zodat het werfcontroles kan plannen.

De uitvoeringsfase. Tijdens de uitvoering van de werken houdt de verslaggever nauwkeurig alle zaken bij die de thermische isolatie, de energieprestatie en het binnenklimaat van de woning beïnvloeden. Na de uitvoering van de werken. Uiterlijk zes maanden na de ingebruikname van de woning moet de aangifteplichtige aantonen dat de woning voldoet aan de energieprestatieregelgeving. De verslaggever toetst hiertoe aan de hand van berekeningen (op basis van een softwarepakket van de overheid) de conformiteit van het bouwwerk met de EPB-eisen. Het resultaat wordt in een conformiteitsattest - de zogenaamde ‘EPB-aangifte’ - electronisch overgemaakt aan het VEA, als bewijs dat de woning voldoet aan de energieprestatieregelgeving. Samen met de EPB-aangifte levert de verslaggever ook het verplichte ‘energieprestatiecertificaat’ af. Het energieprestatiecertificaat bevat informatie over de de energieprestatie van het gebouw. Dat certificaat wordt door de verslaggever uit de EPB-software gegenereerd. Het energieprestatiecertificaat geeft weer of het gebouw voldoet aan de EPB-eisen en maakt het mogelijk de energieprestatie (het E-peil) te vergelijken met het maximale E-peil (E 100).

Tot slot controleert het Vlaams Energie Agentschap steekproefsgewijze ter plaatse of hetgeen de EPB-verslaggever verklaart in overeenstemming is met de werkelijkheid.

Startverklaring

De energieprestatieregelgeving (zie elders) bepaalt dat uiterlijk acht dagen voor de start van de bouwwerkzaamheden een EPB-verslaggever moet aangesteld worden, die in naam van de aangifteplichtige electronisch een startverklaring indient bij het Vlaams Energieagentschap. In de startverklaring staan onder andere de gegevens over de aangestelde verslaggever, de startdatum van de werkzaamheden … De startverklaring moet uiterlijk acht dagen voor de start van de werkzaamheden doorgestuurd zijn. De startverklaring wordt door de aangestelde verslaggever ingediend via een webapplicatie op www.energieprestatiedatabank.be van het Vlaams Energieagentschap. De aangestelde verslaggever vult in het webformulier de startdatum en een aantal gegevens over de energieprestatie en het binnenklimaat van de vergunde werkzaamheden in.

Nadat de gegevens electronisch werden doorgestuurd, ontvangt de verslaggever een elektronisch bestand (= pdf-bestand) om af te drukken als papieren versie van de startverklaring. De afgedrukte versie is de weergave van het ingevulde webformulier en is de officiële startverklaring.

E-peil

Het E-peil is een maat voor het energieverbruik van een woning. Het is de verhouding tussen een berekend karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik van de woning enerzijds, en een referentiewaarde voor dat jaarlijks primair energieverbruik anderzijds, vermenigvuldigd met 100. Bepalende factoren hiervoor zijn onder andere het isolatiepeil (K-peil), aard en aantal van de ventilatievoorzieningen, luchtdichtheid van de gebouwschil, rendement van de verwarmingsinstallatie, enz. Conform de huidige energieprestatieregelgeving (EPB-eisen) moet het E-peil van een woning kleiner zijn dan of gelijk zijn aan het vooropgestelde E-peil dat tweejaarlijks wordt aangepast.

K-peil

Het K-peil is het totale isolatie-peil of het niveau van thermische isolatie van een gebouw. Het K-peil houdt rekening met het warmteverlies door de buitenmuren, daken, vloeren, vensters, ... en met de compactheid van het gebouw. Hoe lager het K-peil, hoe beter het gebouw geïsoleerd is en hoe minder warmteverliezen er zijn.

U-waarde

De U-waarde (of vroegere k-waarde) wordt uitgedrukt in W/m2K. De U-waarde van een constructiedeel van een gebouw geeft aan hoeveel warmte er per tijdseenheid en per vierkante meter verloren gaat als er tussen “binnen” en “buiten” een temperatuurverschil is van 1° C. De U-waarde heet voluit de warmtedoorgangscoëfficiënt. De waarde wordt bepaald door de verschillende materiaallagen waaruit het constructiedeel bestaat en meer bepaald door het type en de dikte van het materiaal. Hoe lager de U-waarde van een constructiedeel, hoe minder warmte er door het deel naar de buitenomgeving verloren gaat, of hoe meer het constructiedeel de warmte binnenhoudt. Conform de huidige energieprestatieregelgeving (EPB-eisen) moeten de U-waarden van elk constructiedeel (dak, muur, vloer of venster) kleiner zijn dan of gelijk zijn aan de opgelegde maxima.